top of page
  • Foto van schrijverBuro Letselschade

De civiele stelplicht en bewijslast in het strafproces en de vaststelling van geestelijk letsel

Bijgewerkt op: 9 jul. 2021

In zijn conclusie van 12 januari jl. [1] bevestigt de Advocaat-Generaal (A-G) de tendens in de jurisprudentie omtrent de vaststelling van geestelijk letsel (immateriële schade) bij de benadeelde partij binnen het strafproces.

Stelplicht en bewijslast


Een civiele vordering in het strafproces

De benadeelde partij heeft de mogelijkheid om een civiele vordering tot schadevergoeding in te dienen in het strafproces. Hoewel het uitgangspunt is dat de vordering geen ‘onevenredige belasting van het strafgeding’ mag opleveren, blijkt in de rechtspraktijk dat de complexiteit en de omgang van de vorderingen toenemen. Indien een benadeelde partij toch een wat complexere vordering of een vordering van enige omvang in het strafgeding wenst te brengen én de niet-ontvankelijkheidstoets succesvol wil doorstaan, dan is een deugdelijke onderbouwing van de vordering geen sinecure.

Waartoe verplicht artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek (BW)?

Vooropgesteld dient te worden dat artikel 6:95, eerste lid, van het BW bepaalt dat schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Deze bepaling wordt nader uitgewerkt in artikel 6:106 van het BW. Voornoemd artikel luidt, voor zover van belang, als volgt:

Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:

b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.


Het begrip “op andere wijze

De hamvraag is: wat dient te worden verstaan onder het begrip “op andere wijze” zoals vermeld in artikel 6:106 van het BW? Bij arrest van 28 mei 2019 heeft de Hoge Raad het begrip aantasting van de persoon “op andere wijze” enigszins genuanceerd.[2] Zo heeft de Hoge Raad geoordeeld dat daar in ieder geval sprake van is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. In dit kader heeft de Hoge Raad onder meer overwogen dat de benadeelde partij “voldoende concrete gegevens” dient te overleggen waaruit volgt hij psychische schade heeft geleden ten gevolge van het betreffende voorval. Daartoe is vereist dat “naar objectieve maatstaven” het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.[3]


De civiele stelplicht en de bewijslastverdeling

Voor de toekenning van immateriële schade wordt het bestaan van voldoende ernstige psychische schade vereist. Hierbij dient niet uit het oog te worden verloren dat een vordering tot schadevergoeding civielrechtelijk van aard is. Dit betekent dat de civielrechtelijke leerstukken betreffende de stelplicht en de bewijslastverdeling eveneens van betekenis zijn in het strafproces wat betreft de vordering tot schadevergoeding. Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad[4] ligt de spreekwoordelijke bal bij de benadeelde om middels een deugdelijke onderbouwing aan te tonen dat hij psychische schade heeft geleden, dan wel nog steeds lijdt ten gevolge van het betreffende voorval.

Nadere discussie(s) en (vervolg)vragen

Hoewel de Hoge Raad in zijn arrest het begrip aantasting in de persoon “op andere wijze” nader heeft geduid, kan er nog niet worden gesproken over een vastomlijnd begrip. Voornoemd arrest heeft dan ook nadere discussie(s) doen ontstaan en (vervolg)vragen doen rijzen in de rechtspraktijk.

Zo heeft de verdediging zich in onderhavige zaak op het standpunt gesteld dat “voldoende concrete gegevens” de gedaante dienen aan te nemen van een verklaring van een deskundige, waaronder te verstaan een psychiater of een psycholoog. Pas dan kan worden aangenomen dat een vordering voldoende is onderbouwd, in die zin dat aan de hand van objectieve maatstaven én concrete gegevens vastgesteld kan worden dat er sprake is van geestelijk letsel ex artikel. 6:106, aanhef en onder b, van het BW. In onderhavige zaak heeft benadeelde zijn vordering onderbouwd middels een verklaring van een traumabehandelaar. In cassatie trekt de verdediging de deskundigheid van de traumabehandelaar in twijfel. Al met al kan in onderhavige zaak niet uit de overgelegde stukken van de benadeelde worden opgemaakt dat het geestelijk letsel is vastgesteld door een deskundige, aldus de verdediging. Derhalve is verzocht de vordering ten aanzien van het immateriële deel af te wijzen.[5]


Rechtsvraag

De vraag die hier centraal staat is of enkel gedragsdeskundigen (psychiaters of psychologen) bevoegd zijn om het bestaan van geestelijk letsel – naar objectieve maatstaven – vast te stellen.


Conclusie A-G

In zijn conclusie van 12 januari jl.[6] concludeert de A-G dat niet is vereist dat uitsluitend aan de hand van psychiatrische of psychologische rapportages kan worden vastgesteld of bij benadeelde geestelijk letsel is opgetreden dat van zodanige aard is dat mag worden aangenomen dat er sprake is van aantasting van de persoon “op andere wijze” ex artikel 6:106, aanhef en onder b, van het BW. Kortom, verklaringen dan wel rapportages van andere deskundigen dan een psychiater of psycholoog waaruit de psychische klachten van benadeelde volgen, kunnen eveneens volstaan voor de vaststelling of er sprake is van geestelijk letsel bij benadeelde binnen het strafgeding.


De les die hieruit getrokken kan worden, is dat niet zozeer van belang is welke deskundige vaststelt dat er sprake is van geestelijk letsel bij benadeelde. Wel blijft een deugdelijke onderbouwing noodzakelijk waaruit het ontstaan van het geestelijk letsel in relatie tot het voorval voldoende blijkt. Kortom, de toegankelijkheid van civiele vorderingen in het strafproces wordt hiermee niet beperkt noch verruimd.


Tot slot

Al met al bevestigt de A-G de bestaande tendens in de jurisprudentie ten aanzien van de vaststelling van geestelijk letsel bij de benadeelde partij in het strafproces. Is daarmee de kous af? Nee… De (vervolg)vraag die thans rijst, is of de Hoge Raad de A-G in zijn standpunt zal volgen. De tijd zal het leren.


Wenst u een (complexe) civiele vordering in te dienen in het strafproces en bent u op zoek naar een advocaat die u daarbij kan ondersteunen? Neem gerust vrijblijvend contact met ons op. Wij staan u graag te woord.


Bronnen:

[1] Concl. A-G D.J.C. Aben, ECLI:NL:PHR:2021:12.

[2] HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379 m.nt. Vellinga.

[3] HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379, r.o. 2.4.5.

[4] HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379 m.nt. Vellinga.

[5] Concl. A-G D.J.C. Aben, ECLI:NL:PHR:2021:12, r.o. 8.

[6] Concl. A-G D.J.C. Aben, ECLI:NL:PHR:2021:12.

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page