top of page
  • Foto van schrijverBuro Letselschade

Het vervolg: de vaststelling van geestelijk letsel in het strafproces



Begin dit jaar heeft de Advocaat-Generaal (A-G) een conclusie geschreven betreffende de vaststelling van geestelijk letsel bij de benadeelde partij in het strafproces.[1] Al met al bevestigt de A-G de bestaande tendens in de jurisprudentie. In deze blog wordt ingegaan op het oordeel van de Hoge Raad daaromtrent.


Conclusie A-G

De A-G concludeerde in januari 2021 dat niet is vereist dat uitsluitend aan de hand van psychiatrische of psychologische rapporten kan worden vastgesteld of bij benadeelde geestelijk letsel is opgetreden dat van zodanige aard is dat mag worden aangenomen dat er sprake is van aantasting van de persoon “op andere wijze” ex artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De A-G is van mening dat verklaringen en rapportages van andere deskundigen dan een psychiater of psycholoog eveneens kunnen volstaan voor de vaststelling of er sprake is van geestelijk letsel bij een benadeelde binnen het strafproces.


Oordeel Hoge Raad

Uit het arrest van de Hoge Raad in deze zaak volgt dat de Hoge Raad het standpunt van de A-G volgt. De Hoge Raad is van oordeel dat bij de vaststelling van geestelijk letsel bij een benadeelde 1) een in de psychiatrie erkend ziektebeeld niet is vereist en 2) dat niet is vereist dat het geestelijk letsel slechts door een psychiater of een psycholoog is vastgesteld.[2]


Indien in een geval niet kan worden vastgesteld dat een benadeelde kampt met geestelijk letsel, dan betekent dat nog niet dat er geen sprake is van een aantasting in zijn persoon “op andere wijze”, zoals neergelegd in artikel 6:106 lid 1 onder b BW.


Wel wordt aansluiting gezocht bij het arrest van de Hoge Raad 28 mei 2019[3] ten aanzien van het navolgende. De benadeelde partij dient onverkort middels concrete gegevens te onderbouwen dat er sprake is van een aantasting in zijn persoon “op andere wijze”.[4] De Hoge Raad is thans aanvullend van oordeel dat laatstgenoemde niet noodzakelijk is indien de nadelige gevolgen die voortvloeien uit de aard en de ernst van de normschending dusdanig voor de hand liggen dat zonder meer kan worden aangenomen dat er psychische schade is ontstaan. Onder andere kan worden gedacht aan een gewapende overval, zoals in deze zaak het geval is, of belaging[5]. Een onderbouwing dat er sprake is van geestelijk letsel wordt in die gevallen wenselijk geacht, maar is niet noodzakelijk.


Wenst u een (complexe) civiele vordering in te dienen in het strafproces en bent u op zoek naar een advocaat die u daarbij kan ondersteunen? Neem gerust vrijblijvend contact met ons op. Wij staan u graag te woord.



[1] Concl. A-G D.J.C. Aben, ECLI:NL:PHR:2021:12. [2] HR 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1024, r.o. 2.6.1. [3] HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793. [4] HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.4.4. [5] HR 6 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1002.

bottom of page