top of page

Wetsvoorstel Innovatiewet Strafvordering: voorschotregeling niet meer van toepassing?!

Bijgewerkt op: 29 jan. 2021

Onder andere na de zaak Jawed S. was veel aandacht in de media voor het toewijzen van schadevergoeding aan (nabestaanden van) slachtoffers van zeden- en geweldsmisdrijven en de zogenoemde voorschotregeling.

 

Jawed S heeft op 31 augustus 2018 twee (willekeurige) Amerikaanse toeristen neergestoken op het centraal station van Amsterdam. De rechtbank Amsterdam heeft hem hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van zesentwintig jaar en acht maanden. Naast de celstraf dient hij de slachtoffers totaal bijna drie miljoen euro aan schadevergoeding te betalen. De veel gestelde vraag is dan vervolgens: hoe krijgen de slachtoffers hun geld? Wie betaalt de schadevergoeding?


Wie betaalt de rekening?

Het uitgangspunt is dat de veroordeelde verantwoordelijk is voor de ontstane schade en deze dient te vergoeden indien de rechter hem/haar hiertoe veroordeelt. In de meeste gevallen legt de rechter daarbij een zogenoemde schadevergoedingsmaatregel (als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht) op. In mijn blog na de uitspraken in de zaak jegens Michael P. [1] werd reeds uitgelegd dat de zogenoemde voorschotregeling (nu nog) bestaat. De overheid (het CJIB) heeft dan, nadat ze de schadevergoeding aan de slachtoffers hebben ‘voorgeschoten’, diverse mogelijkheden en (dwang)middelen om dat geld vervolgens (zo veel als mogelijk) bij de veroordeelde te kunnen verhalen.


Op basis van het wetsvoorstel Innovatiewet Strafvordering kan hier echter verandering in komen. Voormeld wetsvoorstel voorziet, vooruitlopend op het komende nieuwe Wetboek van Strafvordering, in de wettelijke regeling van een aantal voor de strafrechtpraktijk relevante onderwerpen, waaronder een regeling die betrekking heeft op de zogenoemde vordering van de benadeelde partij in het strafproces. In voormeld wetsvoorstel wordt onder andere een zogenoemde ‘klapluikconstructie’ voorgesteld.


Voorgesteld wordt kortgezegd de mogelijkheid voor de strafrechter om de vordering van de benadeelde partij in het strafproces los te koppelen / af te splitsen van de strafzaak en daarmee slachtoffers van gewelds- of zedenmisdrijven te verwijzen naar een afzonderlijke procedure bij de raadkamer van de rechtbank (een ‘aparte schadevergoedingskamer’). In een dergelijke procedure wordt dan enkel de vordering tot schadevergoeding behandeld en is specifiek bedoeld voor complexe vorderingen die zien op letselschade door gewelds- of zedenmisdrijven. Nadrukkelijk wordt daarbij aangegeven dat het uitsluitend gaat om vorderingen die nu (veelal) niet-ontvankelijk worden verklaard vanwege een onevenredige belasting van het strafproces.


Een van de voordelen is dat de benadeelde partij dan niet zelf een nieuwe (civiele) procedure aanhangig hoeft te maken. Vanuit verschillende hoeken wordt echter ook veel kritiek geleverd op het voorstel.


Kritiek op het wetsvoorstel

In het wetsvoorstel, meer specifiek waar het gaat om de ‘klapluikconstructie’, wordt namelijk ook bepaald dat de voorschotregeling niet van toepassing is in de afgesplitste procedure. De motivering daarbij is als volgt: “Er is onvoldoende zicht op het aantal zaken dat in aanmerking komt voor de afgesplitste procedure en op de omvang van de vorderingen die daarin kunnen worden behandeld. Het kan potentieel om aanzienlijke bedragen gaan, waarvoor geen dekking is. Daarom is besloten om de voorschotregeling, artikel 36, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht, buiten toepassing te laten voor dit onderdeel van het wetsvoorstel.”[2]


Het wetsvoorstel Innovatiewet Strafvordering kan derhalve ingrijpende en verstrekkende gevolgen hebben voor (nabestaanden van) slachtoffers van zeden- en geweldsmisdrijven. Onder andere ontstaat een verschil in de rechtspositie van slachtoffers met complexe en/of hoge vorderingen (de voorschotregeling zal niet gelden in de afgesplitste procedure) en slachtoffers met ‘eenvoudige’ claims’ waarvan de vordering binnen de hoofdzaak kan worden gehandeld (de voorschotregeling zal wel gelden) en in de rechtspositie tussen slachtoffers met letsel- of overlijdensschade en slachtoffers met ‘enkel’ zaakschade of (zuivere) vermogensschade.


[1] Verwezen wordt ook naar mijn eerdere blog: “Dader van een ernstig misdrijf veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, maar blut? Wat nu?” van 9 augustus 2018.

[2] Memorie van Toelichting, pagina 39.

25 weergaven0 opmerkingen

Comments


bottom of page